Je bloed wordt gemaakt door het beenmerg, het binnenste van je botten. Vooral in het bekken, het borstbeen en de ruggenwervels. Elke seconde maakt het rode beenmerg twee miljoen rode bloedcellen, anderhalf miljoen witte bloedcellen en bijna vijf miljoen bloedplaatjes. Dat is maar goed ook, want die cellen sterven ook weer af. Rode bloedcellen bijvoorbeeld zijn na vier maanden ‘op’ en spatten uit elkaar. De lever en milt ruimen ze dan op. De restanten poep je uit. Dat geeft de kleur aan de drollen. Als het bloed door je longen stroomt, nemen de rode bloedcellen zuurstof op. Daarvoor hebben ze een soort ‘kleefstof’: hemoglobine. Witte bloedcellen slokken bacteriën op en helpen je lichaam om tegen ziektes te vechten. Zij zijn iets groter dan rode bloedcellen. De platte, zeshoekige bloedplaatjes zorgen dat het bloed stolt als je een wondje hebt.